donderdag 21 april 2016

De wachtkamer


Ik moest naar de dokter. Niks ernstigs, met mountainbiken een beetje ongelukkig op de stang terecht gekomen. Een pijnlijke gebeurtenis. Shit happens.
In de wachtkamer waren alle ogen op mij gericht toen ik plaatsnam op een kussentje. Zitten ging mij in dit stadium nou niet bepaald gemakkelijk af.
Een norse dame attendeerde mij er op dat het spreekuur uitliep. Ze tikte daarbij demonstratief op haar horloge. Dat ik het maar wist.
Ik knikte.
Ze lachte zuur.
Ondertussen probeerde ik krampachtig de pijn van mijn seksuele barometer te verbijten. Ik probeerde mijzelf te troosten met de gedachte dat niemand hier voor z’n lol zat. Ook niet de man naast mij, die al maar in zijn kruis zat te krabben. Goeie genade! Misschien is het wel besmettelijk, dacht ik.
Ik kon geen kant op.
Iemand hoestte.
Een mobieltje ging over.
De hoester liet opnieuw van zich horen. Echter, ditmaal verslikte hij zich. Kokhalzend boog hij voorover. Hij liep rood aan, maar wapperde met zijn handen ten teken dat er niets aan de hand was. Iedereen keek, maar niemand deed iets. Ik ook niet.
Uiteindelijk wist hij, op eigen kracht, de wachtkamer te verlaten. Op de gang was het ineens oorverdovend stil.
Iemand had zo zijn vermoedens: óf hij had het loodje gelegd, óf het was een voordringer.
De norse dame keek hem hoofdschuddend aan.
Zijn stoel werd onmiddellijk ingenomen door iemand met een jampot op schoot. Opgestaan is plaatsje vergaan. Aan de kleur van de inhoud van het potje begreep ik meteen waarom hij hier zat.
Ik kreeg de rillingen bij het zien er van.
De dokter verscheen ten tonele. Hij riep een naam. Een rollator zette zich in beweging. Steunkousen bewogen, voetje voor voetje, in de richting van de deur. Er leek zowaar schot in de zaak te komen.
Af en toe ving ik flarden op van een gesprek tussen twee oude dames. De één had last van een hardnekkige schimmelinfectie en was ten einde raad. De ander werd getergd door aambeien. Ze had alles geprobeerd, het scheen maar niet weg te willen gaan.   
Ik vroeg me af wat erger was.
Toen de man naast mij een gesprek met mij aanknoopte, liet hij doorschemeren dat het zo ook bij een vriend van hem was begonnen.
Ik vroeg wat hij bedoelde.
Hij wees naar mijn kussentje.
Op de vraag hoe het dan nu met zijn vriend ging, was hij helder: overleden!
Mijn God, ik ben dus op sterven na dood.
Op de terugweg in de auto deed ik de radio aan ik. De Dj kondigde Mieke Telkamp’s ‘Waarheen waarvoor’ aan. Ik zong het uit volle borst mee.
O ja, en wat ik had?
Gekneusde ballen.

© taededraaftdoor 21- 04-2016

Geen opmerkingen:

Een reactie posten