Vandaag liep ik Egbert tegen het lijf.
Egbert is een zwaarlijvige, op klompen lopende, en op pruimtabak kauwende gepensioneerde
hobbyboer van tweeënzeventig jaar. Gekleed in een wijde pantalon met bretels is
hij een markante verschijning in het dorp.
Juist op het moment
dat Stobbe, zijn trouwe viervoeter, een souvenir op het trottoir legt, kom ik
aanlopen. ‘Goedendag Egbert,’ groet ik hem uitbundig. ‘Is het leven nog een beetje vriendelijk voor u?’
Als aan de grond genageld staart hij voor zich uit. ‘Met mijn gezondheid gaat het snel bergafwaarts,’ bromt hij bijna onverstaanbaar. Intussen doet hij een verwoede poging om de uitwerpselen van zijn terriër met zijn klompen de struiken in te werken.
‘Dan moet u naar de dokter?’
‘De pillenboer?’ snauwt hij met een afwijzend handgebaar. ‘Die kan niets meer voor mij doen. Magere Hein zal binnenkort wel langskomen. Je leest het wel in de krant.’
Hij schraapt zijn keel en een enorme klodder bruine spuug vliegt rakelings langs mijn gezicht. Lachend veegt hij met zijn zakdoek de bruine spuugresten rondom zijn mond weg. De rest van zijn brouwsel slikt hij in één keer door.
‘Alles
in orde met uw vrouw?
Als donderslag bij heldere hemel
begint Egbert te grienen. ‘Neeltje heeft reumatiek,’ kermt hij. ‘Van de pillenboer
moet ze rust nemen. Als het zo doorgaat, is het straks een huishouding van Jan
Steen.’
‘Mijn
lieve deugd,’
Egbert zucht. ‘Een speciaal dieet van
geperste knoflook in olijfolie met peterselie op
grof volkorenbrood schijnt een prima paardenmiddel te zijn. Maar ja, mijn Neel
wil er niet aan.’ Dan tilt
hij zijn been op en laat een harde wind, meteen gevolgd door een schaterlach welke
overgaat in een hoestbui.
‘Nicotine?’ ‘Bronchitis!’ bromt hij kortaf. Uit zijn jaszak haalt hij een beschimmeld stuk krentenbrood tevoorschijn. Of het nu gewoon zijn gulzigheid is of zijn schaamteloze vorm van krenterigheid, hij zet er gelijk zijn half verrotte tanden in.
‘Wat
bent u toch een onsmakelijk iemand zeg.’
‘Mensen
zijn niets meer gewend.’ Hij stroopt zijn mouwen op. ‘Kom, ik keer maar weer eens
huiswaarts. Eens kijken wat Neeltje allemaal uitspookt.’ Zonder gedag
te zeggen, trekt hij Stobbe met een ruk met zich mee. Ik kijk hem hoofdschuddend na. Iets verderop zie ik hem voor een kleine boodschap tussen de struiken verdwijnen. Hij roept nog iets onverstaanbaars in mijn richting, waarna hij luid lachend uit het zicht verdwijnt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten