Ik moest naar de dokter. Niks ernstigs, met mountainbiken een beetje ongelukkig op de stang terecht gekomen. Een pijnlijke gebeurtenis. Shit happens.
In de
wachtkamer waren alle ogen op mij gericht toen ik plaatsnam op een kussentje. Zitten
ging mij in dit stadium nou niet bepaald gemakkelijk af.
Een norse
dame attendeerde mij er op dat het spreekuur uitliep. Ze tikte daarbij demonstratief
op haar horloge. Dat ik het maar wist.
Ik knikte.
Ze lachte
zuur.
Ondertussen
probeerde ik krampachtig de pijn van mijn seksuele barometer te verbijten. Ik probeerde
mijzelf te troosten met de gedachte dat niemand hier voor z’n lol zat. Ook niet
de man naast mij, die al maar in zijn kruis zat te krabben. Goeie genade!
Misschien is het wel besmettelijk, dacht ik.
Ik kon geen
kant op.
Iemand
hoestte.
Een mobieltje
ging over.
De hoester liet
opnieuw van zich horen. Echter, ditmaal verslikte hij zich. Kokhalzend boog hij
voorover. Hij liep rood aan, maar wapperde met zijn handen ten teken dat er niets
aan de hand was. Iedereen keek, maar niemand deed iets. Ik ook niet.
Uiteindelijk
wist hij, op eigen kracht, de wachtkamer te verlaten. Op de gang was het ineens
oorverdovend stil.
Iemand had zo
zijn vermoedens: óf hij had het loodje gelegd, óf het was een voordringer.
De norse dame
keek hem hoofdschuddend aan.
Zijn stoel
werd onmiddellijk ingenomen door iemand met een jampot op schoot. Opgestaan is plaatsje vergaan. Aan de kleur van de inhoud van het potje begreep ik
meteen waarom hij hier zat.
Ik kreeg de
rillingen bij het zien er van.
De dokter
verscheen ten tonele. Hij riep een naam. Een rollator zette zich in beweging.
Steunkousen bewogen, voetje voor voetje, in de richting van de deur. Er leek
zowaar schot in de zaak te komen.
Af en toe ving
ik flarden op van een gesprek tussen twee oude dames. De één had last van een
hardnekkige schimmelinfectie en was ten einde raad. De ander werd getergd door
aambeien. Ze had alles geprobeerd, het scheen maar niet weg te willen gaan.
Ik vroeg me
af wat erger was.
Toen de man naast mij een gesprek met mij aanknoopte, liet hij doorschemeren
dat het zo ook bij een vriend van hem was begonnen.
Ik vroeg wat hij bedoelde.
Hij wees naar mijn kussentje.
Op de vraag hoe het dan nu met zijn vriend ging, was hij helder: overleden!
Mijn God, ik ben dus op sterven na dood.
Op de terugweg in de auto deed ik de radio aan ik. De Dj kondigde Mieke
Telkamp’s ‘Waarheen waarvoor’ aan. Ik zong het uit volle borst mee.
O ja, en wat ik had?
Gekneusde ballen.
© taededraaftdoor
21- 04-2016
Geen opmerkingen:
Een reactie posten