Onze parkiet ging dood. Op zich was dat het probleem niet, maar mijn
zoontje had hem voor zijn vierde verjaardag gekregen en was nu ontroostbaar. Het
diertje mocht precies vijf dagen in ons midden verkeren.
‘Gisteren zong ie nog,’ snikte hij door zijn tranen heen. ‘Kan papa hem
weer maken?’
Met z’n allen staarden we een tijd lang naar het dode vogeltje dat keurig
met de pootjes omhoog onder in het kooitje lag. Hij lag er vredig bij.
‘Hij heeft vast een heel mooi leven gehad,’ speechte mijn vriendin.
‘Wat klets je nou!’ siste ik.
Mijn vriendin vond het zielig voor mijn zoontje. Ik vond het zonde van al
het voer dat nu in de kast stond te verpieteren. We waren er van uit gegaan dat
hij tien jaar mee zou gaan, tenminste, als we de verkoper mochten geloven.
‘Ik wil een nieuwe,’ barstte mijn zoontje in tranen uit.
‘Weet je wat?’ zei ik. ‘We gaan terug naar de winkel. Ze zullen het vast
wel begrijpen.’
Even later liepen we samen de dierenwinkel in. Hij hield het broodtrommeltje,
waarin de dode parkiet in een servetje lag opgebaard, stevig tegen zich
aangedrukt.
De meneer die ons de parkiet had verkocht stamelde dat hij het allemaal
heel erg naar voor ons vond, maar er niet zoveel aan kon doen. Vervolgens
onderwierp hij de parkiet aan een grondig onderzoek alsof hij niet wilde
geloven dat het om hetzelfde diertje ging welke hij ons een paar dagen geleden
had verkocht. ‘Stond ie op een tochtige plek? Heb je hem wel genoeg eten
gegeven?’ sprak hij mijn zoontje streng en verwijtend toe, die daarop opnieuw begon
te huilen.
Ik keek de verkoper hoofdschuddend aan. ‘Kijk nou eens wat u doet, hij is
helemaal overstuur.’
‘Tja meneer, als iedereen zijn dode dieren terug gaat brengen is het
einde zoek, nietwaar? Hij heeft er gewoon niet goed op gepast. Deze soort staat
erom bekend dat ze ijzersterk zijn.’
Sprakeloos staarde ik hem aan. ‘Wat bazel je nou, is het nou zo moeilijk
om toe te geven dat je ons een half dode incontinente demente bejaarde parkiet hebt
verkocht. Ik wil dat je nu je excuses maakt naar hem!’
Als antwoord maakte hij een obsceen gebaar en liep bij ons vandaan.
‘Dat was een enge man, hè pap?’ sprak mijn zoontje toen we de winkel
uitliepen.
‘Een hele enge man, jongen. Laten we maar snel maken dat we wegkomen.’ Om
hem te troosten streek ik hem even door zijn zachte haartjes.
‘Mag ik dan nu een hond?’ vroeg hij hoopvol.
‘Wat vind je van een goudvis?’
‘Nee, ik wil een hond.’
‘Tuurlijk… en dan noemen we hem Kandor!’
© taededraaftdoor
10-03-2015
Leuk jer! Ot der wer een verhaal komt lit omke taede ut mie don witte? ;)
BeantwoordenVerwijderen